Het menselijk lichaam (algemeen)
Bouwstenen van je lichaam (Bron)
Je had het misschien niet verwacht, maar een levend mens bestaat uit allerlei
chemische verbindingen.
Deze chemische verbindingen zijn opgebouwd uit een aantal
grondstoffen die alle mensen in hun lichaam hebben.
Eigenlijk is de mens dus ook een stukje scheikunde.
Zo`n grondstof wordt ook wel een element genoemd.
Al deze grondstoffen leven zelf niet.
Maar de reacties tussen de verschillende grondstoffen zorgen voor het verschijnsel dat we leven noemen.
Een mens bestaat voor 64% uit water.
Water bestaat uit de grondstoffen waterstof en zuurstof.
64% van de totale hoeveelheid waterstof en zuurstof in ons lichaam wordt dus al opgemaakt door het water in ons lichaam.
Als voorbeeld is een mens van zeventig kilo genomen.
Deze mens is hier opgesplitst in al zijn grondstoffen.
Daarnaast staat hoeveel kilogram hij van alles heeft.
Waterstof 6.7 kg
Zuurstof 45.5 kg
Koolstof 13.0 kg
Stikstof 2.3 kg
Calcium 1.1 kg
Fosfor 0.7 kg
Natrium 0.5 kg
Kalium kleine hoeveelheden
Zwavel kleine hoeveelheden
Chloride kleine hoeveelheden
Magnesium kleine hoeveelheden
IJzer kleine hoeveelheden
Sporenelementen kleine hoeveelheden
Calcium zit in je botten.
Natrium en kalium zitten in je zenuwen en spieren.
Natrium, kalium, calcium en ijzer vind je in je bloed.
Zwavel en stikstof zitten in eiwitten. Eiwitten zorgen ervoor dat er allerlei reacties in ons lichaam kunnen plaatsvinden.
Fosfor tref je aan in de energiecentrales van onze lichaamscellen en in DNA
en RNA, de bouwvoorschriften van ons lichaam.
Ook in je botten en tanden kun je fosfor vinden.
Zuurstof en koolstof tenslotte vind je overal in je lichaam.
In feite is alles in je lichaam zoals bijvoorbeeld je skelet, je organen en je haren een combinatie van een aantal van deze grondstoffen.
Ze vormen de bouwstenen van je lijf.
Hoeveel je van alle verschillende grondstoffen hebt hangt bijvoorbeeld af van je leeftijd en je geslacht.
Vrouwen hebben meer vet en minder water dan mannen.
Kinderen hebben naar verhouding meer water dan oudere mensen.
Je lichaam heeft al deze grondstoffen nodig.
Je kunt je lichaam helpen door voeding te kiezen waar deze grondstoffen inzitten, want je raakt dagelijks door vochtverlies kleine beetjes kwijt.
chemische verbindingen.
Deze chemische verbindingen zijn opgebouwd uit een aantal
grondstoffen die alle mensen in hun lichaam hebben.
Eigenlijk is de mens dus ook een stukje scheikunde.
Zo`n grondstof wordt ook wel een element genoemd.
Al deze grondstoffen leven zelf niet.
Maar de reacties tussen de verschillende grondstoffen zorgen voor het verschijnsel dat we leven noemen.
Een mens bestaat voor 64% uit water.
Water bestaat uit de grondstoffen waterstof en zuurstof.
64% van de totale hoeveelheid waterstof en zuurstof in ons lichaam wordt dus al opgemaakt door het water in ons lichaam.
Als voorbeeld is een mens van zeventig kilo genomen.
Deze mens is hier opgesplitst in al zijn grondstoffen.
Daarnaast staat hoeveel kilogram hij van alles heeft.
Waterstof 6.7 kg
Zuurstof 45.5 kg
Koolstof 13.0 kg
Stikstof 2.3 kg
Calcium 1.1 kg
Fosfor 0.7 kg
Natrium 0.5 kg
Kalium kleine hoeveelheden
Zwavel kleine hoeveelheden
Chloride kleine hoeveelheden
Magnesium kleine hoeveelheden
IJzer kleine hoeveelheden
Sporenelementen kleine hoeveelheden
Calcium zit in je botten.
Natrium en kalium zitten in je zenuwen en spieren.
Natrium, kalium, calcium en ijzer vind je in je bloed.
Zwavel en stikstof zitten in eiwitten. Eiwitten zorgen ervoor dat er allerlei reacties in ons lichaam kunnen plaatsvinden.
Fosfor tref je aan in de energiecentrales van onze lichaamscellen en in DNA
en RNA, de bouwvoorschriften van ons lichaam.
Ook in je botten en tanden kun je fosfor vinden.
Zuurstof en koolstof tenslotte vind je overal in je lichaam.
In feite is alles in je lichaam zoals bijvoorbeeld je skelet, je organen en je haren een combinatie van een aantal van deze grondstoffen.
Ze vormen de bouwstenen van je lijf.
Hoeveel je van alle verschillende grondstoffen hebt hangt bijvoorbeeld af van je leeftijd en je geslacht.
Vrouwen hebben meer vet en minder water dan mannen.
Kinderen hebben naar verhouding meer water dan oudere mensen.
Je lichaam heeft al deze grondstoffen nodig.
Je kunt je lichaam helpen door voeding te kiezen waar deze grondstoffen inzitten, want je raakt dagelijks door vochtverlies kleine beetjes kwijt.
Witte bloedcellen (Bron)
Ons lichaam wordt voortdurend bedreigd door allerlei ziekteverwekkers zoals virussen en bacteriën.
Gelukkig hebben we een afweersysteem waarmee we ze kunnen tegenhouden of bestrijden: onze huid en de witte bloedcellen.
De huid vormt een eerste barrière tegen ziektekiemen.
De witte bloedcellen zijn binnenin je lichaam aan het werk.
Zodra ziektekiemen in de bloedbaan of in weefsel binnendringen, komen de witte bloedcellen in actie: de soldaatjes binnenin je lichaam.
Witte bloedcellen vind je overal in het bloed, de milt en het lymfestelsel.
Hun taak is ziektekiemen te doden en op te ruimen én afweerstoffen te maken tegen ziekteverwekkers.
Dit tezamen vormt ons afweersysteem ofwel ons immuunsysteem.
Het afweersysteem zelf zit ingewikkeld in elkaar, maar het doel is eenvoudig:
de indringer herkennen, het afweermechanisme op gang brengen en de indringer aanvallen!
Sommige witte bloedcellen zijn echte killers:
ze zwerven door de weefsels en jagen op alle indringers die ze tegenkomen.
Daarna omsingelen ze de ziekteverwekker, doden hem en eten hem op.
Gelukkig hebben we een afweersysteem waarmee we ze kunnen tegenhouden of bestrijden: onze huid en de witte bloedcellen.
De huid vormt een eerste barrière tegen ziektekiemen.
De witte bloedcellen zijn binnenin je lichaam aan het werk.
Zodra ziektekiemen in de bloedbaan of in weefsel binnendringen, komen de witte bloedcellen in actie: de soldaatjes binnenin je lichaam.
Witte bloedcellen vind je overal in het bloed, de milt en het lymfestelsel.
Hun taak is ziektekiemen te doden en op te ruimen én afweerstoffen te maken tegen ziekteverwekkers.
Dit tezamen vormt ons afweersysteem ofwel ons immuunsysteem.
Het afweersysteem zelf zit ingewikkeld in elkaar, maar het doel is eenvoudig:
de indringer herkennen, het afweermechanisme op gang brengen en de indringer aanvallen!
Sommige witte bloedcellen zijn echte killers:
ze zwerven door de weefsels en jagen op alle indringers die ze tegenkomen.
Daarna omsingelen ze de ziekteverwekker, doden hem en eten hem op.
Lymfenstelstel (Bron)
Een belangrijke rol bij onze afweer spelen de lymfevaten en de lymfeklieren.
Samen vormen ze het lymfestelsel.
Lymfevaten nemen overtollig vocht op uit je lichaam en voeren afval af.
Ze lopen door je hele lichaam behalve door de hersenen.
De lymfevaten bevatten een dunne, bleke vloeistof, de lymfe, waarin zich witte bloedcellen bevinden.
Onderweg stroomt de lymfe door de lymfeklieren, die in groepjes langs de lymfevaten liggen.
De lymfeklieren filteren alle ziektekiemen uit, waarna die door witte bloedlichaampjes vernietigd worden.
Je merkt dat als je bijvoorbeeld een keelontsteking hebt.
De lymfeklieren onder je kaak zwellen dan op: de witte bloedlichaampjes zijn aan het werk.
De belangrijkste witte bloedcellen van het lymfestelsel heten lymfocyten.
Vooral in de lymfeklieren zitten ze dicht op elkaar gepakt.
Je vindt lymfocyten ook nog op andere plekken in je lichaam zoals in de milt.
Zo zijn ze altijd bij de hand als dat nodig is.
Het afweersysteem kan op die manier snel op gang komen.
Lymfocyten zijn slimme cellen: ze kunnen bepaalde ziekteverwekkers onthouden.
Na een ziekte hoeft een verwekker niet meer terug te komen: hij wordt meteen herkend en aangepakt.
Maar sommige virussen, bijvoorbeeld het griepvirus, kunnen zichzelf heel makkelijk veranderen.
Wat gebeurt er? Het wordt niet herkend door de lymfocyten.
En dus krijg jij weer griep.
Samen vormen ze het lymfestelsel.
Lymfevaten nemen overtollig vocht op uit je lichaam en voeren afval af.
Ze lopen door je hele lichaam behalve door de hersenen.
De lymfevaten bevatten een dunne, bleke vloeistof, de lymfe, waarin zich witte bloedcellen bevinden.
Onderweg stroomt de lymfe door de lymfeklieren, die in groepjes langs de lymfevaten liggen.
De lymfeklieren filteren alle ziektekiemen uit, waarna die door witte bloedlichaampjes vernietigd worden.
Je merkt dat als je bijvoorbeeld een keelontsteking hebt.
De lymfeklieren onder je kaak zwellen dan op: de witte bloedlichaampjes zijn aan het werk.
De belangrijkste witte bloedcellen van het lymfestelsel heten lymfocyten.
Vooral in de lymfeklieren zitten ze dicht op elkaar gepakt.
Je vindt lymfocyten ook nog op andere plekken in je lichaam zoals in de milt.
Zo zijn ze altijd bij de hand als dat nodig is.
Het afweersysteem kan op die manier snel op gang komen.
Lymfocyten zijn slimme cellen: ze kunnen bepaalde ziekteverwekkers onthouden.
Na een ziekte hoeft een verwekker niet meer terug te komen: hij wordt meteen herkend en aangepakt.
Maar sommige virussen, bijvoorbeeld het griepvirus, kunnen zichzelf heel makkelijk veranderen.
Wat gebeurt er? Het wordt niet herkend door de lymfocyten.
En dus krijg jij weer griep.
Allergie (Bron)
Het afweersysteem beschermt tegen allerlei ziektes, infecties en ander lichamelijk ongemak.
Maar soms overdrijft het een beetje, bijvoorbeeld bij een allergie.
Bij een allergie reageert je afweersysteem te heftig op een bepaalde stof.
Allerlei stoffen kunnen de oorzaak zijn van zo`n heftige reactie.
Meestal gaat het om een stof die voor de meeste mensen onschadelijk is zoals stofdeeltjes, huisstofmijt, stuifmeel, haren van dieren of een medicijn.
Ook kunnen veel mensen niet tegen bepaald voedsel zoals melk, chocolade of graanprodukten.
Dergelijke stoffen noemen we allergenen.
Deze allergenen veroorzaken een allergische reactie waarbij gezond weefsel beschadigd wordt.
Je kunt je er behoorlijk beroerd door voelen.
Allergenen kun je inademen, inslikken, in je ogen of neus krijgen of ermee in contact komen via de huid.
Allergieën, van licht tot zeer ernstig, behoren tot de meest voorkomende kwalen.
Allergische reacties lopen uiteen van niesbuien en waterige ogen tot huiduitslag of ademhalingsproblemen.
Gelukkig zijn er medicijnen tegen.
Een enkele keer kan een allergie zelfs gevaarlijk zijn: bijvoorbeeld bij mensen die geen wespensteken verdragen.
Deze mensen hebben een speciaal setje bij zich met injectienaalden om snel iets te kunnen inspuiten.
De meeste mensen die last hebben van allergie zijn niet overgevoelig voor één stof, maar voor verschillende stoffen.
Vaak is de aanleg erfelijk, dus als je ouders allergisch zijn, bestaat er een goede kans dat je zelf ook allergisch bent.
Maar soms overdrijft het een beetje, bijvoorbeeld bij een allergie.
Bij een allergie reageert je afweersysteem te heftig op een bepaalde stof.
Allerlei stoffen kunnen de oorzaak zijn van zo`n heftige reactie.
Meestal gaat het om een stof die voor de meeste mensen onschadelijk is zoals stofdeeltjes, huisstofmijt, stuifmeel, haren van dieren of een medicijn.
Ook kunnen veel mensen niet tegen bepaald voedsel zoals melk, chocolade of graanprodukten.
Dergelijke stoffen noemen we allergenen.
Deze allergenen veroorzaken een allergische reactie waarbij gezond weefsel beschadigd wordt.
Je kunt je er behoorlijk beroerd door voelen.
Allergenen kun je inademen, inslikken, in je ogen of neus krijgen of ermee in contact komen via de huid.
Allergieën, van licht tot zeer ernstig, behoren tot de meest voorkomende kwalen.
Allergische reacties lopen uiteen van niesbuien en waterige ogen tot huiduitslag of ademhalingsproblemen.
Gelukkig zijn er medicijnen tegen.
Een enkele keer kan een allergie zelfs gevaarlijk zijn: bijvoorbeeld bij mensen die geen wespensteken verdragen.
Deze mensen hebben een speciaal setje bij zich met injectienaalden om snel iets te kunnen inspuiten.
De meeste mensen die last hebben van allergie zijn niet overgevoelig voor één stof, maar voor verschillende stoffen.
Vaak is de aanleg erfelijk, dus als je ouders allergisch zijn, bestaat er een goede kans dat je zelf ook allergisch bent.
Cellen (Bron)
Een cel is de allerkleinste eenheid waaruit alle levende wezens zijn opgebouwd.
Dus ook wij mensen.
Je hebt diverse typen cellen voor allerlei verschillende taken: zo heb je levercellen, zenuwcellen en bloedcellen.
Ieder type cel heeft een eigen vorm, grootte en levensduur, aangepast aan de taak die hij moet vervullen in het lichaam.
Maar ze hebben allemaal min of meer dezelfde opbouw.
Iets over cellen in het algemeen
Middenin elke cel ligt de kern; in de kern van elke menselijke cel zitten 46 chromosomen.
Chromosomen zijn spiraalvormig draadjes die uit het materiaal DNA bestaan.
DNA bevat alle informatie over de erfelijke eigenschappen van ons lichaam.
Een stukje DNA dat zorgt voor een bepaalde eigenschap heet een gen.
Cellen en weefsels
Mensen hebben tweehonderd verschillende soorten cellen zoals levercellen, zenuwcellen en bloedcellen.
Groepen van deze cellen vormen samen verschillende soorten weefsel, bijvoorbeeld spierweefsel en zenuwweefsel.
Maar weet je dat ook bloed een weefsel is?
De bloedcellen
Bloed is een vloeibaar weefsel.
Het bestaat voor meer dan de helft uit vloeistof en verder uit bloedcellen.
Je hebt drie soorten bloedcellen: witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes.
Witte bloedcellen zijn de soldaatjes die het lichaam verdedigen tegen ziekten.
Rode bloedcellen verzorgen het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels.
Op de terugweg nemen ze koolzuur mee van de weefsels naar de longen.
Dat adem je dan uit.
Het grootste deel van het bloed bestaat uit rode bloedcellen.
Ze vormen zelfs een kwart van alle cellen in het lichaam.
Tenslotte heb je nog de bloedplaatjes.
Bloedplaatjes zijn heel nuttig.
Ze zorgen ervoor dat je bloedt stolt als je bijvoorbeeld een wondje hebt.
De plaatjes plakken dan op die plek samen tot een propje zodat het bloed minder makkelijk weg kan stromen.
Je lichaam is de hele dag erg druk met het aanmaken van nieuwe bloedcellen.
Nieuwe witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes worden in het beenmerg aangemaakt.
Beenmerg lijkt een beetje op gelei en zit in het binnenste van je botten.
De nieuwe cellen kunnen in de bloedbaan komen via de bloedvaten die door je botten lopen.
Elke seconde zorgt je lichaam bijvoorbeeld voor ongeveer twee miljoen nieuwe rode bloedcellen.
Als je een infectie hebt worden er extra witte bloedcellen aangemaakt.
Bij een wondje dat bloedt zijn er weer meer bloedplaatjes nodig.
Rode bloedcellen leven gemiddeld 120 dagen, witte bloedcellen en bloedplaatjes veel korter.
Als ze doodgaan worden ze afgevoerd naar de milt en de lever.
Daar worden ze tenslotte vernietigd.
Dus ook wij mensen.
Je hebt diverse typen cellen voor allerlei verschillende taken: zo heb je levercellen, zenuwcellen en bloedcellen.
Ieder type cel heeft een eigen vorm, grootte en levensduur, aangepast aan de taak die hij moet vervullen in het lichaam.
Maar ze hebben allemaal min of meer dezelfde opbouw.
Iets over cellen in het algemeen
Middenin elke cel ligt de kern; in de kern van elke menselijke cel zitten 46 chromosomen.
Chromosomen zijn spiraalvormig draadjes die uit het materiaal DNA bestaan.
DNA bevat alle informatie over de erfelijke eigenschappen van ons lichaam.
Een stukje DNA dat zorgt voor een bepaalde eigenschap heet een gen.
Cellen en weefsels
Mensen hebben tweehonderd verschillende soorten cellen zoals levercellen, zenuwcellen en bloedcellen.
Groepen van deze cellen vormen samen verschillende soorten weefsel, bijvoorbeeld spierweefsel en zenuwweefsel.
Maar weet je dat ook bloed een weefsel is?
De bloedcellen
Bloed is een vloeibaar weefsel.
Het bestaat voor meer dan de helft uit vloeistof en verder uit bloedcellen.
Je hebt drie soorten bloedcellen: witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes.
Witte bloedcellen zijn de soldaatjes die het lichaam verdedigen tegen ziekten.
Rode bloedcellen verzorgen het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels.
Op de terugweg nemen ze koolzuur mee van de weefsels naar de longen.
Dat adem je dan uit.
Het grootste deel van het bloed bestaat uit rode bloedcellen.
Ze vormen zelfs een kwart van alle cellen in het lichaam.
Tenslotte heb je nog de bloedplaatjes.
Bloedplaatjes zijn heel nuttig.
Ze zorgen ervoor dat je bloedt stolt als je bijvoorbeeld een wondje hebt.
De plaatjes plakken dan op die plek samen tot een propje zodat het bloed minder makkelijk weg kan stromen.
Je lichaam is de hele dag erg druk met het aanmaken van nieuwe bloedcellen.
Nieuwe witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes worden in het beenmerg aangemaakt.
Beenmerg lijkt een beetje op gelei en zit in het binnenste van je botten.
De nieuwe cellen kunnen in de bloedbaan komen via de bloedvaten die door je botten lopen.
Elke seconde zorgt je lichaam bijvoorbeeld voor ongeveer twee miljoen nieuwe rode bloedcellen.
Als je een infectie hebt worden er extra witte bloedcellen aangemaakt.
Bij een wondje dat bloedt zijn er weer meer bloedplaatjes nodig.
Rode bloedcellen leven gemiddeld 120 dagen, witte bloedcellen en bloedplaatjes veel korter.
Als ze doodgaan worden ze afgevoerd naar de milt en de lever.
Daar worden ze tenslotte vernietigd.
Orgaanstelsels (Bron)
Welke orgaanstelsels zijn er in ons lichaam?
Hart- en bloedvatenstelsel vormen samen de bloedsomloop.
Het spijsverteringssysteem met onder andere slokdarm, lever, maag, galblaas, alvleesklier, dunne en dikke darm.
Het ademhalingsstelsel met onder andere strottenhoofd, luchtpijp en longen.
Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen.
De huid.
Het bewegingsapparaat bestaat uit spieren, pezen, banden, botten en gewrichten.
Het bloed met onder andere bloedcellen en bloedplaatjes, plasma en beenmerg.
Het hormoonstelsel met onder andere de schildklier en de alvleesklier.
De nieren, de urineleiders, de blaas en de plasbuis.
Het voortplantingsstelsel met onder andere de bij de vrouw de eileiders, eierstokken en de baarmoeder en bij de man de testikels en de zaadleiders.
Het afweerstelsel met onder andere de milt en de lymfeklieren.
Onderling werken de orgaanstelsels ook weer samen bijvoorbeeld na een stevige maaltijd.
Je spijsverteringsstelsel heeft dan meer bloed nodig om goed zijn werk te kunnen doen.
Het roept dan de hulp in van het hart- en bloedvatenstelsel.
Eigenlijk werkt in ons lichaam alles samen: van de kleine cellen tot de grotere orgaanstelsels.
Hart- en bloedvatenstelsel vormen samen de bloedsomloop.
Het spijsverteringssysteem met onder andere slokdarm, lever, maag, galblaas, alvleesklier, dunne en dikke darm.
Het ademhalingsstelsel met onder andere strottenhoofd, luchtpijp en longen.
Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen.
De huid.
Het bewegingsapparaat bestaat uit spieren, pezen, banden, botten en gewrichten.
Het bloed met onder andere bloedcellen en bloedplaatjes, plasma en beenmerg.
Het hormoonstelsel met onder andere de schildklier en de alvleesklier.
De nieren, de urineleiders, de blaas en de plasbuis.
Het voortplantingsstelsel met onder andere de bij de vrouw de eileiders, eierstokken en de baarmoeder en bij de man de testikels en de zaadleiders.
Het afweerstelsel met onder andere de milt en de lymfeklieren.
Onderling werken de orgaanstelsels ook weer samen bijvoorbeeld na een stevige maaltijd.
Je spijsverteringsstelsel heeft dan meer bloed nodig om goed zijn werk te kunnen doen.
Het roept dan de hulp in van het hart- en bloedvatenstelsel.
Eigenlijk werkt in ons lichaam alles samen: van de kleine cellen tot de grotere orgaanstelsels.
Voortplantingssysteem (Bron)
De belangrijkste voortplantingsorganen bij vrouwen zijn de twee eierstokken, de eileiders en de baarmoeder.
Bij de mannen zijn het de zaadballen, de zaadleider en de bijbal.
Elke maand leveren de eierstokken van de vrouw een eicel.
Meisjes hebben bij hun geboorte genoeg eicellen voor hun hele leven.
De zaadballen van de man maken elke dag miljoenen zaadcellen aan.
Ze zijn als het ware één grote zaadfabriek.
Eicellen en zaadcellen noemen we geslachtscellen.
Pas in de puberteit worden de voortplantingssystemen allebei actief.
Een vrijgekomen eicel reist via één van de eileiders naar de baarmoeder.
De eileider, zo dun als een sliert spaghetti, verzorgt het transport.
Eicellen kunnen namelijk niet uit zichzelf bewegen.
De eileiders zijn aan de binnenkant met een soort haartjes bekleed.
Deze haartjes maken golfbewegingen in de richting van de baarmoeder.
Zo worden de eicellen netjes in de goede richting vervoerd.
In de eileider vindt ook de bevruchting plaats.
Bij het vrijen komen bij één enkele zaadlozing zo`n tweehonderd miljoen zaadcellen vrij.
De zaadcellen zwemmen naar de eileiders en gaan op zoek naar een eicel.
Slechts een paar honderd zullen de tocht overleven.
Ze zijn helemaal op hun taak berekend met hun ronde, afgeplatte kop en lange staart.
Die kop bevat het erfelijke materiaal van de man.
Met hun zweepstaart halen ze een zwemsnelheid van wel vier millimeter per minuut.
Dat is honderd keer hun eigen lengte in een heel korte tijd!
De bevruchting
Als ze de eicel gevonden hebben wordt deze door alle overgebleven zaadcellen omsingeld.
Vervolgens doen ze allemaal heel hard hun best om binnen te dringen.
Zaadcellen zijn vijftig keer kleiner dan eicellen.
Uiteindelijk lukt dat één enkele zaadcel: de grote winnaar.
Hierbij verliest hij wel zijn staart maar die heeft hij nu verder niet meer nodig.
De eicel laat daarna geen andere zaadcellen meer toe.
De zaadcel versmelt nu met de eicel en dat is het moment van de bevruchting.
Het erfelijk materiaal van de vader en de moeder komt zo bij elkaar.
De instructies voor een nieuw mens liggen klaar.
De bevruchte eicel heeft nog een week nodig om door de eileider naar de baarmoeder te reizen.
Daar nestelt ze zich in de baarmoederwand om uit te groeien tot een embryo.
Hoe zit het met tweelingen?
Bij een identieke tweeling wordt één eicel bevrucht door één zaadcel en daarna splitst het jonge embryo zich in tweeën.
Als twee eicellen door twee zaadcellen bevrucht worden krijg je een twee-eiige tweeling.
Bij de mannen zijn het de zaadballen, de zaadleider en de bijbal.
Elke maand leveren de eierstokken van de vrouw een eicel.
Meisjes hebben bij hun geboorte genoeg eicellen voor hun hele leven.
De zaadballen van de man maken elke dag miljoenen zaadcellen aan.
Ze zijn als het ware één grote zaadfabriek.
Eicellen en zaadcellen noemen we geslachtscellen.
Pas in de puberteit worden de voortplantingssystemen allebei actief.
Een vrijgekomen eicel reist via één van de eileiders naar de baarmoeder.
De eileider, zo dun als een sliert spaghetti, verzorgt het transport.
Eicellen kunnen namelijk niet uit zichzelf bewegen.
De eileiders zijn aan de binnenkant met een soort haartjes bekleed.
Deze haartjes maken golfbewegingen in de richting van de baarmoeder.
Zo worden de eicellen netjes in de goede richting vervoerd.
In de eileider vindt ook de bevruchting plaats.
Bij het vrijen komen bij één enkele zaadlozing zo`n tweehonderd miljoen zaadcellen vrij.
De zaadcellen zwemmen naar de eileiders en gaan op zoek naar een eicel.
Slechts een paar honderd zullen de tocht overleven.
Ze zijn helemaal op hun taak berekend met hun ronde, afgeplatte kop en lange staart.
Die kop bevat het erfelijke materiaal van de man.
Met hun zweepstaart halen ze een zwemsnelheid van wel vier millimeter per minuut.
Dat is honderd keer hun eigen lengte in een heel korte tijd!
De bevruchting
Als ze de eicel gevonden hebben wordt deze door alle overgebleven zaadcellen omsingeld.
Vervolgens doen ze allemaal heel hard hun best om binnen te dringen.
Zaadcellen zijn vijftig keer kleiner dan eicellen.
Uiteindelijk lukt dat één enkele zaadcel: de grote winnaar.
Hierbij verliest hij wel zijn staart maar die heeft hij nu verder niet meer nodig.
De eicel laat daarna geen andere zaadcellen meer toe.
De zaadcel versmelt nu met de eicel en dat is het moment van de bevruchting.
Het erfelijk materiaal van de vader en de moeder komt zo bij elkaar.
De instructies voor een nieuw mens liggen klaar.
De bevruchte eicel heeft nog een week nodig om door de eileider naar de baarmoeder te reizen.
Daar nestelt ze zich in de baarmoederwand om uit te groeien tot een embryo.
Hoe zit het met tweelingen?
Bij een identieke tweeling wordt één eicel bevrucht door één zaadcel en daarna splitst het jonge embryo zich in tweeën.
Als twee eicellen door twee zaadcellen bevrucht worden krijg je een twee-eiige tweeling.
Baby (Bron)
In de eerste acht weken na de bevruchting gebeurt er heel veel.
De bevruchte eicel gaat zich razendsnel delen.
Na veel celdelingen is de eicel veranderd in een embryo zo groot als een appelpit.
Dit embryo bevat miljoenen cellen die organen beginnen te vormen.
De eerste weken
Rond de tweede week heeft zich een zenuwbuis gevormd waaruit het ruggenmerg zal groeien.
Tussen de derde en vierde week gaat het hart kloppen en ontstaat er een netwerk van bloedvaten.
Lever en longen zijn al zichtbaar.
Ook is er een eenvoudig begin van de hersenen.
Aan de buitenkant kun je een eerste aanzet van de armen en de benen zien.
Na acht weken is het embryo ongeveer zo groot als een aardbei.
Het begint al op een mens te lijken en heet vanaf nu foetus.
Alle belangrijke organen zijn er al.
Net als de armen, de benen en de voornaamste gewrichten.
Vingers en tenen kunnen nog met huidvliezen aan elkaar vastzitten.
Ook het gezicht begint vorm te krijgen met neus, lippen, oren en oogleden.
Een foetus van acht weken weegt meestal niet meer dan één gram.
In de maanden daarna wordt hij een behoorlijk stuk zwaarder:
bij de geboorte weegt een baby in Nederland gemiddeld iets meer dan drie kilogram.
Na de achtste week ontwikkelt de foetus zich verder in een zak binnen de baarmoeder.
Deze zak is gevuld met vruchtwater dat hem tegen schokken beschermt.
De foetus dobbert daar in het donker in rond.
Hij begint al te bewegen maar zijn moeder kan dat nog niet voelen.
Vanaf de zestiende week is dat wel mogelijk.
Als zijn moeder heel goed oplet, kan ze hem al voelen 'schoppen'.
Verdere groei en ontwikkeling
De belangrijkste organen ontwikkelen zich dus in de eerste maanden van de zwangerschap.
De maanden daarna heeft de foetus hard nodig om verder te rijpen en te groeien.
Het lichaam is immers opgebouwd uit een groot aantal ingewikkelde systemen.
Er moet dus nog flink wat werk verzet worden.
Ben je in verwachting? Dan kun je vanaf de zestiende week de ontwikkeling van je kind zelf bekijken als je een 'echo' laat maken.
Een echograaf zendt geluidsgolven uit die door het lichaam van de foetus weerkaatst worden.
De computer maakt via de teruggekaatste golven een beeld van de bewegende foetus.
Zo kunnen de ouders op het computerscherm zien hoe groot hun kind al is, hoe het ligt en soms ook of het een jongetje of meisje is.
Verzorging
Een foetus heeft een prachtig verzorgingssysteem: de placenta ofwel moederkoek.
Bezorging aan huis, een soort Tafeltje-dek-je.
Via de moederkoek krijgt de foetus alle voeding en zuurstof die hij nodig heeft.
De moederkoek is eigenlijk een soort doorgeefluik: hij haalt zelf alles uit het bloed van de moeder.
Maar hij let heel goed op welke stoffen hij doorlaat: op een enkele uitzondering na komen schadelijke stoffen er niet door.
Tenslotte ruimt hij ook nog op: alle afvalstoffen worden afgevoerd naar het bloed van de moeder.
De moederkoek is een soort platte schijf die aan de buitenkant tegen de vruchtwaterzak aan zit.
Via de navelstreng zit hij vast aan het midden van de buik van de foetus.
Naarmate de foetus verder groeit ontwikkelt de moederkoek zich ook steeds verder.
Op het eind van de zwangerschap is hij ongeveer 20 centimeter in doorsnee en 2,5 centimeter dik.
De laatste weken
Als de foetus ongeveer 32 weken oud is gaat hij ondersteboven liggen.
Hij 'daalt' dan in.
Dat wil zeggen dat hij met het hoofdje naar beneden in de baarmoeder ligt.
Hij ligt dan als het ware 'startklaar' en ziet er al bijna uit zoals bij de geboorte.
Na 38 weken is de foetus helemaal klaar om geboren te worden.
Nu is het nog wachten op de bevalling.
De bevruchte eicel gaat zich razendsnel delen.
Na veel celdelingen is de eicel veranderd in een embryo zo groot als een appelpit.
Dit embryo bevat miljoenen cellen die organen beginnen te vormen.
De eerste weken
Rond de tweede week heeft zich een zenuwbuis gevormd waaruit het ruggenmerg zal groeien.
Tussen de derde en vierde week gaat het hart kloppen en ontstaat er een netwerk van bloedvaten.
Lever en longen zijn al zichtbaar.
Ook is er een eenvoudig begin van de hersenen.
Aan de buitenkant kun je een eerste aanzet van de armen en de benen zien.
Na acht weken is het embryo ongeveer zo groot als een aardbei.
Het begint al op een mens te lijken en heet vanaf nu foetus.
Alle belangrijke organen zijn er al.
Net als de armen, de benen en de voornaamste gewrichten.
Vingers en tenen kunnen nog met huidvliezen aan elkaar vastzitten.
Ook het gezicht begint vorm te krijgen met neus, lippen, oren en oogleden.
Een foetus van acht weken weegt meestal niet meer dan één gram.
In de maanden daarna wordt hij een behoorlijk stuk zwaarder:
bij de geboorte weegt een baby in Nederland gemiddeld iets meer dan drie kilogram.
Na de achtste week ontwikkelt de foetus zich verder in een zak binnen de baarmoeder.
Deze zak is gevuld met vruchtwater dat hem tegen schokken beschermt.
De foetus dobbert daar in het donker in rond.
Hij begint al te bewegen maar zijn moeder kan dat nog niet voelen.
Vanaf de zestiende week is dat wel mogelijk.
Als zijn moeder heel goed oplet, kan ze hem al voelen 'schoppen'.
Verdere groei en ontwikkeling
De belangrijkste organen ontwikkelen zich dus in de eerste maanden van de zwangerschap.
De maanden daarna heeft de foetus hard nodig om verder te rijpen en te groeien.
Het lichaam is immers opgebouwd uit een groot aantal ingewikkelde systemen.
Er moet dus nog flink wat werk verzet worden.
Ben je in verwachting? Dan kun je vanaf de zestiende week de ontwikkeling van je kind zelf bekijken als je een 'echo' laat maken.
Een echograaf zendt geluidsgolven uit die door het lichaam van de foetus weerkaatst worden.
De computer maakt via de teruggekaatste golven een beeld van de bewegende foetus.
Zo kunnen de ouders op het computerscherm zien hoe groot hun kind al is, hoe het ligt en soms ook of het een jongetje of meisje is.
Verzorging
Een foetus heeft een prachtig verzorgingssysteem: de placenta ofwel moederkoek.
Bezorging aan huis, een soort Tafeltje-dek-je.
Via de moederkoek krijgt de foetus alle voeding en zuurstof die hij nodig heeft.
De moederkoek is eigenlijk een soort doorgeefluik: hij haalt zelf alles uit het bloed van de moeder.
Maar hij let heel goed op welke stoffen hij doorlaat: op een enkele uitzondering na komen schadelijke stoffen er niet door.
Tenslotte ruimt hij ook nog op: alle afvalstoffen worden afgevoerd naar het bloed van de moeder.
De moederkoek is een soort platte schijf die aan de buitenkant tegen de vruchtwaterzak aan zit.
Via de navelstreng zit hij vast aan het midden van de buik van de foetus.
Naarmate de foetus verder groeit ontwikkelt de moederkoek zich ook steeds verder.
Op het eind van de zwangerschap is hij ongeveer 20 centimeter in doorsnee en 2,5 centimeter dik.
De laatste weken
Als de foetus ongeveer 32 weken oud is gaat hij ondersteboven liggen.
Hij 'daalt' dan in.
Dat wil zeggen dat hij met het hoofdje naar beneden in de baarmoeder ligt.
Hij ligt dan als het ware 'startklaar' en ziet er al bijna uit zoals bij de geboorte.
Na 38 weken is de foetus helemaal klaar om geboren te worden.
Nu is het nog wachten op de bevalling.
Groei en Krimp (Bron)
Groei en krimp zijn een normaal verschijnsel in ons mensenleven:
groei in je jonge jaren en op latere leeftijd afname van lichaamslengte.
In de eerste vijf jaar groeit het lichaam snel, in je kindertijd gelijkmatig.
Tijdens de puberteit is er een echte groeispurt en daarna is de groei eruit.
Groeien gebeurt doordat de lichaamscellen zich delen.
Daardoor neemt de hoeveelheid weefsel toe of wordt versleten weefsel vervangen.
Hoe lang je wordt hangt af van de groei van je skelet.
Dat is weer erfelijk bepaald, maar hangt ook af van onze leefomstandigheden zoals bijvoorbeeld je voeding en je gezondheid.
Kijk naar de gemiddelde Nederlander.
Die is door betere voeding en gezondheid in de laatste honderd jaar twintig centimeter langer geworden.
De man is nu gemiddeld 1.85 meter, de vrouw 1.71 meter.
Hiermee behoren we tot de langste mensen ter wereld.
Groei als kind
Als je de groei van een kind precies volgt zie je de lichaamsverhoudingen veranderen.
Bij een pasgeboren baby is het hoofd ongeveer een vierde deel van de totale lengte.
Ook de romp van een baby is best groot in verhouding tot de armen en de benen.
In de kindertijd lijkt het alsof het hoofd en de romp steeds kleiner worden, omdat armen en benen harder groeien.
Het skelet van een baby begint zich al in de baarmoeder te ontwikkelen.
Er is dan zelfs al een begin van verbening, dat wil zeggen dat kraakbeen verhardt tot bot.
Maar voor de geboorte bestaat het skelet hoofdzakelijk uit buigzaam kraakbeen.
Na de geboorte verbeent het kraakbeen geleidelijk verder.
Dat gebeurt doordat minerale zouten, hoofdzakelijk calcium, zich afzetten op het kraakbeen.
Als de verbening compleet is stopt de groei.
Op röntgenfoto`s kun je goed zien hoever de verbening is gevorderd: dus hoever een kind met zijn groei is.
Kraakbeen is op röntgenfoto`s namelijk niet te zien, bot wel.
Het verbenen gaat niet bij alle kinderen even snel.
Sommige kinderen zijn wat achter in hun groei vergeleken met leeftijdsgenootjes.
Vaak zullen zij langer doorgroeien dan andere kinderen van gelijke leeftijd.
Groeischijven
Lengtegroei vindt plaats aan de uiteinden van onze lange botten, de
pijpbeenderen.
Daar zitten groeischijven van kraakbeen.
Deze verbenen aan de uiteinden, terwijl er tegelijkertijd nieuw kraakbeen wordt gevormd
Groei als puber
Tussen het negende en veertiende jaar begint het kind te veranderen in een volwassene met de bijbehorende afmetingen.
Pubers hebben door hormonale veranderingen een echte groeipiek.
Bij jongens begint die later dan bij meisjes.
Jongens groeien daarom langer gewoon rustig door voordat ze aan hun spurt beginnen.
Uiteindelijk zijn ze daardoor als volwassene vaak groter dan meisjes.
Aan het eind van de puberteit houdt het lichaam op met groeien.
Bij een volwassen mens is het hoofd nog maar een achtste deel van de totale lichaamslengte.
Als je ouder wordt
Op latere leeftijd gaan de lichaamscellen slechter werken en begint de veroudering.
Alles in en aan je lichaam heeft een natuurlijke levensduur.
Dus ook je botten, gewrichten en weefsels.
Bot wordt voortdurend afgebroken en weer opgebouwd.
Tot je 35e jaar wordt er meer botweefsel aangemaakt dan afgebroken.
Daarna is de situatie omgekeerd.
Botten worden daardoor geleidelijk aan dunner en brozer, ze kunnen makkelijker breken.
Na de middelbare leeftijd is er echt sprake van botverlies.
We noemen dat proces osteoporose.
Osteoporose komt veel voor bij vrouwen na de overgang.
Dat heeft te maken met de afname van het hormoon oestrogeen.
Oestrogeen stimuleert namelijk het afzetten van kalk in de botten.
Gewrichtsslijtage, ofwel artrose, is een kwaal waar we ook mee te maken kunnen krijgen.
Het kraakbeen in de gewrichten raakt versleten en vermindert.: je zakt een beetje in.
Gewrichten worden daardoor vervormd en dat maakt ze pijnlijk en stijf.
Ook de weefsels in ons lichaam verliezen op den duur hun elasticiteit.
Daardoor verharden bijvoorbeeld slagaders, gaat je huid rimpelen, maar ook worden spieren en gewrichten minder soepel.
Daarnaast raak je meestal spiermassa kwijt; dat gaat vanzelf doordat je veroudert.
Je kunt het een beetje tegengaan door meer te bewegen.
Maar al met al word je kleiner: je krimpt!
groei in je jonge jaren en op latere leeftijd afname van lichaamslengte.
In de eerste vijf jaar groeit het lichaam snel, in je kindertijd gelijkmatig.
Tijdens de puberteit is er een echte groeispurt en daarna is de groei eruit.
Groeien gebeurt doordat de lichaamscellen zich delen.
Daardoor neemt de hoeveelheid weefsel toe of wordt versleten weefsel vervangen.
Hoe lang je wordt hangt af van de groei van je skelet.
Dat is weer erfelijk bepaald, maar hangt ook af van onze leefomstandigheden zoals bijvoorbeeld je voeding en je gezondheid.
Kijk naar de gemiddelde Nederlander.
Die is door betere voeding en gezondheid in de laatste honderd jaar twintig centimeter langer geworden.
De man is nu gemiddeld 1.85 meter, de vrouw 1.71 meter.
Hiermee behoren we tot de langste mensen ter wereld.
Groei als kind
Als je de groei van een kind precies volgt zie je de lichaamsverhoudingen veranderen.
Bij een pasgeboren baby is het hoofd ongeveer een vierde deel van de totale lengte.
Ook de romp van een baby is best groot in verhouding tot de armen en de benen.
In de kindertijd lijkt het alsof het hoofd en de romp steeds kleiner worden, omdat armen en benen harder groeien.
Het skelet van een baby begint zich al in de baarmoeder te ontwikkelen.
Er is dan zelfs al een begin van verbening, dat wil zeggen dat kraakbeen verhardt tot bot.
Maar voor de geboorte bestaat het skelet hoofdzakelijk uit buigzaam kraakbeen.
Na de geboorte verbeent het kraakbeen geleidelijk verder.
Dat gebeurt doordat minerale zouten, hoofdzakelijk calcium, zich afzetten op het kraakbeen.
Als de verbening compleet is stopt de groei.
Op röntgenfoto`s kun je goed zien hoever de verbening is gevorderd: dus hoever een kind met zijn groei is.
Kraakbeen is op röntgenfoto`s namelijk niet te zien, bot wel.
Het verbenen gaat niet bij alle kinderen even snel.
Sommige kinderen zijn wat achter in hun groei vergeleken met leeftijdsgenootjes.
Vaak zullen zij langer doorgroeien dan andere kinderen van gelijke leeftijd.
Groeischijven
Lengtegroei vindt plaats aan de uiteinden van onze lange botten, de
pijpbeenderen.
Daar zitten groeischijven van kraakbeen.
Deze verbenen aan de uiteinden, terwijl er tegelijkertijd nieuw kraakbeen wordt gevormd
Groei als puber
Tussen het negende en veertiende jaar begint het kind te veranderen in een volwassene met de bijbehorende afmetingen.
Pubers hebben door hormonale veranderingen een echte groeipiek.
Bij jongens begint die later dan bij meisjes.
Jongens groeien daarom langer gewoon rustig door voordat ze aan hun spurt beginnen.
Uiteindelijk zijn ze daardoor als volwassene vaak groter dan meisjes.
Aan het eind van de puberteit houdt het lichaam op met groeien.
Bij een volwassen mens is het hoofd nog maar een achtste deel van de totale lichaamslengte.
Als je ouder wordt
Op latere leeftijd gaan de lichaamscellen slechter werken en begint de veroudering.
Alles in en aan je lichaam heeft een natuurlijke levensduur.
Dus ook je botten, gewrichten en weefsels.
Bot wordt voortdurend afgebroken en weer opgebouwd.
Tot je 35e jaar wordt er meer botweefsel aangemaakt dan afgebroken.
Daarna is de situatie omgekeerd.
Botten worden daardoor geleidelijk aan dunner en brozer, ze kunnen makkelijker breken.
Na de middelbare leeftijd is er echt sprake van botverlies.
We noemen dat proces osteoporose.
Osteoporose komt veel voor bij vrouwen na de overgang.
Dat heeft te maken met de afname van het hormoon oestrogeen.
Oestrogeen stimuleert namelijk het afzetten van kalk in de botten.
Gewrichtsslijtage, ofwel artrose, is een kwaal waar we ook mee te maken kunnen krijgen.
Het kraakbeen in de gewrichten raakt versleten en vermindert.: je zakt een beetje in.
Gewrichten worden daardoor vervormd en dat maakt ze pijnlijk en stijf.
Ook de weefsels in ons lichaam verliezen op den duur hun elasticiteit.
Daardoor verharden bijvoorbeeld slagaders, gaat je huid rimpelen, maar ook worden spieren en gewrichten minder soepel.
Daarnaast raak je meestal spiermassa kwijt; dat gaat vanzelf doordat je veroudert.
Je kunt het een beetje tegengaan door meer te bewegen.
Maar al met al word je kleiner: je krimpt!